ACHTSTE HOOFDSTUK
Het was vol op het A.F.C.-veld!
Voor de match A.F.C.—Vitesse was altijd een buitengewone
belangstelling, maar deze keer nog meer dan anders, omdat dit jaar
door het Dagblad een grote gouden medaille was uitgeloofd voor het
kampioenschap van de derde klasse der juniores van de Stedelijke
Voetbalbond.
De A.F.C.-ers hadden met hun nieuwe combinatie vast op de
overwinning gerekend, maar nu Tom Reedijk op het laatste ogenblik
was uitgevallen, zaten zij in zak en as, omdat het elftal door dit
verlies al te veel verzwakt was. De oefenpartijtjes, die ze hadden
gespeeld en waarin Tom als linksbuiten zo’n kranig figuur had
geslagen, hadden de beste verwachtingen bij alle A.F.C.-ers gewekt.
De elftalcommissie was een paar keer komen kijken en Pinke, de
captain van A.F.C. had tegen Vermeulen, de keeper, gezegd:
„Je zult zien, aan die kleine, vlugge Katjang zullen we ’n goeie
hebben!”
En Vermeulen had geantwoord:
„Dat wordt ’n sterke linker vleugel met die Eddy Loomans en die Tom
Reedijk! Die twee moeten wij in de gaten houden later voor het
eerste!”
Het was een lust om te zien geweest, hoe Eddy en Tom samen
speelden! Zij begrepen elkaar onmiddellijk en zij combineerden zo
fijn, dat ze met hun beiden telkens door de tegenpartij door
drongen. Maar thans was de hoop op een overwinning voor de
A.F.C.-ers vrijwel verkeken. Kievits, die nu linksbuiten moest
spelen, was lang zo vlug niet als Tom Reedijk; hij had niet zo’n
kijk op de bal als Tom en zijn schot was erg onzeker. Nee, de
A.F.C.-ers konden zich wel opschrijven, nu Tom Reedijk was uit
gevallen. En dat was des te lammer, omdat van deze match tegen
Vitesse — met A.F.C. de sterkste club van de Stedelijke Voetbal
bond — zo ontzettend veel afhing.
De Vitessers waren al op het veld. Het wachten was op de
blauw-witten.
Op de tribune zaten Keesje Brummer, Henk Walden, Huib Del fors,
Piet Flier, Hein van Drumpt, Tony Hespers en alle enthou siaste
A.F.C.-ers. En de A.F.C.-meisjes waren deze middag allen opgekomen,
omdat er zo veel van deze match afhing. Greet en Loukie van Dieren,
Wies Borger, Mary van Vlooten en natuurlijk ook Kitty Walden. Kitty
Walden was het „meisje” van Eddy en mankeerde nooit, wanneer de
kleine „goalgetter” spelen moest.
Een paar banken hoger zaten de Vitessers: Piet Laane, Jaap Roos,
Jan Breeveld, Pim Kroone en de anderen. Zij waren in hun sas, omdat
zij vast en zeker op de overwinning rekenden. De A.F.C.-ers konden
volgens hen naar de gouden medaille fluiten, nu die nieuwe jongen,
Tom Reedijk — de vroegere Katjang van H.V.V. — niet meespeelde. Dat
was maar niet zo eventjes ’n bof, dat die Katjang straf had! Om
zijn clubgenoten al vast aan te vuren, begon Jaap Roos maar eens
met te schreeuwen:
„Hup Vitesse!”
Kees Brummer keek verontwaardigd om.
„Hoor die es!” zei hij minachtend. „Nou hebben ze praats, om dat
Tom er niet is! Maar je zou es wat gezien hebben, als de Katjang
meegespeeld had!”
„Dan waren ze ingemaakt als augurken!” meende Huib Delfors.
„Het is toch verduveld lam, dat het zo treft!” merkte Henk Walden
op.
„Die zure Kachelpijp!” schold Tony Hespers.
„Hup, Vitesse!” gilde nu voor de variatie eens Piet Laane.
„Kalm aan, asjeblieft!” riep Kees honend. En daarop zei hij:
„Wat ’n kouwe drukte! Gisteren zaten ze nog zo in de piepzak!”
„Had de Kachelpijp jou maar opgesloten inplaats van Tom!” meende
Henk Walden tegen Thijs te moeten zeggen.
Thijs nam hem deze vriendelijke wens allerminst kwalijk. Hij
begreep best, hoe Henk het meende, en Thijs gaf hem dan ook grif
toe: „Ja, voor mijn part had ie ’t gedaan! Maar wat kan ik er aan
doen?”
„’t Is belabberd!” zuchtte Kees, en Bram Heesink, die Koppen, de
back van Vitesse op dat ogenblik de bal een schuiver zag geven van
je welste, zei somber en terneergeslagen:
„’t Wordt donderen met Kaatje!”
Maar daar opeens sprong Keesje Brummer op. Hij zwaaide beide handen
boven zijn hoofd en schreeuwde zo hard, dat het over h«'t hele veld
weergalmde: „Tom! Daar heb je Tom!”
Toen wees hij naar de overkant en gilde als een bezetene: „Hoera,
Tom! Hup A.F.C.!”
De Vitessers op de achterste bank werden er stil van; zij begrepen
er niets van.
Maar toen hadden ook alle andere A.F.C.-ers Tom in de gaten. De
Katjang drong zich tussen de mensen aan de overzijde door en met
een vaart sprong hij over het lijntje en stond op eens midden op
het veld.
„Hup Tom!”
„Hoera Tom!”
„Leve Tom!” schalde het van de banken, waar de A.F.C.-ers zaten. En
de A.F.C.-meisjes sloten er zich bij aan met een schel: „Hup
A.F.C.!”
Kees Brummer en zijn vrienden begrepen er niets van. Hoe kwam Tom
daar nou op eens op het A.F.C.-veld?
„Zou de Kachelpijp hem toch nog hebben laten gaan?” zei Henk
Walden! „Dat valt mij dan van hem mee!”
„Snap jij d’er wat van?” informeerde Kees bij Thijs.
Thijs schudde het hoofd. Hij begreep er niets van.
„Ik heb zelf gezien, dat de Kachelpijp hem opsloot!” antwoordde
Thijs. „En hij was de hele middag zo nijdig als ’n spin!”
Tom draafde dwars over het A.F.C.-veld en kwam recht op de tribune
af.
De Vitessers waren opgehouden met goal-schieten en stonden allen de
water-vlugge Katjang na te kijken. Zijn komst was een grote
tegenvaller voor hen, want zij begrepen nu heel goed, dat zij het
deze middag vrij wat moeilijker zouden krijgen, nu A.F.C. daar
plotseling zo’n versterking kreeg.
„Nou, geloof maar, die hebben de pé in!” zei Henk Walden. Keesje
Brummer vond het nodig de vijanden op de achterste bank al vast
eens te honen. Hij keerde zien om en riep tegen Piet Laane en Jaap
Roos:
„Zeg, waar blijven jullie nou, lawaaischoppers?”
En Huib Delfors schreeuwde:
„Lusten jullie nog boontjes?”
Toen sprong Kees op en schreeuwde, zijn hand als een scheeps roeper
voor zijn mond houdend:
„Zeg, Tom, speel je mee vanmiddag?”
Tom zwaaide met zijn hand boven zijn hoofd en antwoordde
lachend:
„En of!”
Tom was nu vlak bij de tribune.
Thijs moest er meer van weten en vroeg:
„Hebben ze je laten gaan, Tom?”
Even stond Tom stil en hij riep:
„Kun je begrijpen!"
„Hoe kom je dan hier?” vroeg Thijs.
„Gesmeerd!” schreeuwde Tom. „Door het raam!” en op het zelfde
ogenblik was hij er al weer van door, rende de richting uit van het
kleedhok.
„Wel verdraaid!”
„Gesmeerd!”
„Door het raam nog wel!”
De jongens raakten er niet over uitgepraat en zagen Tom met
bewonderende blikken na. Dat was nog eens ’n branie-stukje. En dat
alles voor zijn club, voor A.F.C.! Tom Reedijk was de held van het
veld, voordat hij nog één trap tegen de bal gegeven had.
Thijs zat er ’n beetje mee in. Hij begreep nog niet, hoe Tom dat
gewaagd had! En hij bedacht zich met schrik, wat er wel voor zijn
broer op zou zitten, als hij straks na de match thuis zou
komen.
Maar de andere jongens maakten zich daarover geen zorgen. Tom
speelde mee.... Vitesse kon volgens hen nu naar de gouden medaille
fluiten. In hun blijdschap gilden zij Tom achterna:
„Hup Tom!”
„Hup A.F.C.!”
Het A.F.C.-elftal stond juist klaar om het veld op te gaan en Van
Zanten, de captain, had al gezegd: „Vooruit, lui!” toen Tom Kccdijk
binnen kwam vallen.
„Wel verdraaid, waar kom jij vandaan?” vroeg Van Zanten, die zijn
ogen nauwelijks geloofde.
„Van huis!” hijgde Tom, nog geheel buiten adem van het harde
„Speel je dan nog mee?”
„Ja natuurlijk!”
Kn Tom liet er als toelichting op volgen:
„’k Heb em gesmeerd!”
Het hele elftal stond om hem heen.
„Nou, dat heb je ’m geleverd!” lachte Van Zanten, en Perelaar, ili-
oudste van het elftal, zei:
„Dun zal er vanmiddag wat voor je opzitten, jong!”
„Dat denk ik ook wel,” beaamde Tom, „maar dat kan me niet bommen!
Ik ben d’er!” „Nou, vooruit, schiet maar gauw op, dan zullen wij
even wachten!” zei de captain en hij ging er bij zitten.
Tom had zijn schoenen reeds uitgetrokken en was al bezig zijn
voetbaltrappers aan te trekken. De stemming in het kleedhok was —
nu Tom daar zo onver wachts was komen opzetten — plotseling
gekeerd! Zij waren allen opeens vol moed, omdat zij de Katjang daar
in hun midden hadden. Lanenberg en Perelaar rolden stoeiend over
elkaar heen en Eddy Loomans zat boven op een kleerkast en zong:
De enige, die het land had, was Job Kievits. Hij mocht zijn
blauw-witte voetbalplunje weer uittrekken en straks op de tribune
gaan zitten, inplaats van op het veld tegen de Vitessers te
spelen.
Van Zanten klopte Kievits bemoedigend op zijn schouder en zei
lachend:
„Da’s ’n wanboffie voor jou, hè, Job? Enfin, kerel, jij maar weer
’n volgende keer!”
Op dat ogenblik kwam Vermaas, de scheidsrechter, binnen.
„Zeg, lui, komen jullie haast? ’t Is meer dan tijd!” riep hij.
„Vooruit maar!” antwoordde Tom. „’k Ben klaar!” en dadelijk daarop
kwam het elftal — met Van Zanten voorop — het veld in.
Een daverend „hoera!” weerklonk van de tribune en toen Keesje
Brummer en zijn makkers Tom Reedijk en Eddy Loomans daar naast
elkaar zagen lopen, riepen zij, zwaaiend met hun petten:
„Hup A.F.C.!”
In het hoekje van de Vitessers was het akelig stil. Het leek wel,
of met de verschijning van Tom en Eddy al hun hoop op een
Vitesse-overwinning in rook vervloog.
De twee elftallen stonden tegenover elkander.
Een ogenblik van spanning.... toen snerpte het fluitje van de
scheidsrechter en de middenvoor van A.F.C. vloog er met de bal
vandoor, het Vitesse-doel tegemoet. Tegelijk weerschalde het „Hup
A.F.C.!” en „Hup Vitesse!” over het veld.
De hele voorlinie van A.F.C. was dadelijk in actie. Stomp, de half
back van Vitesse, die de bal te pakken had, schoot bij onge luk
recht tegen de buik van Tom, die er onmiddellijk op zat en er mee
van doorging met Eddy naast ach. Koppen, de zware back van de
tegenpartij vloog met een vaart op hem af, maar precies voor de
botsing had.Tom de bal vlak langs de grond een schuiver naar rechts
gegeven, zodat hij vlak voor de voeten van Eddy kwam te liggen. Tom
buitelde met Koppen over hem heen over het veld, maar Eddy was er
al van door en voordat de Vites sers er op verdacht waren, zat de
bal al in het net.
Een oorverdovend gebrul!
De eerste goal en er was nog nauwelijks drie minuten gespeeld!
Keesje Brummer sprong boven op de bank en riep dansend en
springend: „Mooi zo, Eddy! Hup A.F.C.!” en Henk Walden viel van
louter vreugde Huib Delfors om de hals.
Kitty Walden stond met vuurrode wangen en schitterende ogen te
applaudisseren en Loukie van Dieren porde haar vriendin in de zij
en riep vol geestdrift:
„Wat speelt Eddy weer fijn vandaag, hè, Kitty!”
Twee minuten later was de bal alweer aan het rollen en waren Eddy
en Tom er opnieuw samen van door.
Het was voor alle A.F.C.-ers een lust om te zien, hoe fijn ze samen
combineerden! Elke keer, als de Vitessers dachten, dat ze de bal
hadden, vloog hij precies op het nippertje hen voorbij, zat hij of
voor de voeten van Eddy of voor de trappers van Tom, en er was nog
geen acht minuten gespeeld, of Van Roon, de keeper van Vitesse, had
al voor de tweede keer het nakijken.
De jongens in het A.F.C.-kamp waren door het dolle heen.
„Dat wordt ’n slachtpartij!” voorspelde Kees en hij sloeg Thijs in
zijn enthousiasme de pet van het hoofd. „Die bro>er van jou, die
kan het, zeg!” riep hij geestdriftig.
Thijs lachte glunder. Hij was trots, omdat zijn broer zo goed
speelde en hij dacht niet meer aan de Kachelpijpen en aan de straf,
welke Tom misschien wachtte. Thijs vond het: een even fijne middag
als alle andere makkers om hem heen.
En Tom?
Hij klopte Eddy, die ook de tweede goal gemaakt had, joviaal op
zijn schouder en zei: „’t Gaat reuze vandaag, hè, Ed?”
Eddy knikte lachend:
„Fijn, dat we samen spelen!” antwoordde hij alleen maar.
Toon liepen zij weer naar het midden van het veld, waar de bal al
klaar lag om voor de derde keer zijn tocht naar de goal te
beginnen.
In het Vitesse-kamp heerste grote verslagenheid. Piet Laane en Jimp
Roos hadden wel gehoord, dat die Katjang een goede speler was, maar
dat de linker vleugel van het derde zo sterk zou zijn, luidden zij
toch niet verwacht.
„’n Beroerde boel!” zuchtte Jaap. „Twee goals en ze zijn nog geen
tien minuten aan de gang!”
„Zat die lamme Katjang nog maar opgesloten!” meende Piet Laane, die
voor zijn club het ergste voorzag.
„Hup A.F.C.!” klonk het van de voorste banken.
De bal vloog opnieuw door de lucht en al weer zaten Tom en Eddy er
dadelijk boven op.
„Die twee jongens spelen merakel goed!” vond een dikke heer, die
vlak achter Kitty Walden was gezeten.
Greet van Dieren stootte Kitty even aan.
„Hoor je dat, zeg?” zei ze lachend.
Kitty knikte alleen maar even met een stralend gezicht; zij had de
ogen niet van de bal af, die al weer van links naar rechts en van
rechts naar links de richting van de goal uitging.
„Je zult zien, die gaat er weer in!” riep Keesje Brummer. Hij was
één en al transpiratie van louter opgewondenheid.
Maar opeens sprongen alle A.F.C.-ers woedend op.
Koppen had Eddy op een allergemeenste manier gehaakt, zodat Eddy
achterover viel.
Een schel, doordringend gefluit steeg op.
Eddy lag kreunend op het veld en vijf A.F.C.-ers stonden om hem
heen.
Kitty Walden was spierwit geworden toen zij Eddy daar zag liggen en
Greet van Dieren sloeg dadelijk — één en al medelijden nu — haar
arm om haar vriendin heen.
„Het zal zo erg wel niet wezen, Kitty!” zei ze troostend.
Kees Brummer was woedend. Hij had zo wel het veld willen opgaan, om
Koppen op zijn gezicht te slaan.
„Wat ’n vuile manier! Die gladjanus!” schold Kees in zijn ver
ontwaardiging.
Kees was zo opgewonden, dat hij zich uiten moest tegen de
tegenpartij. Hij keerde zich tot de Vitessers achter hem en riep:
„Jullie spelen altijd vuil bij Vitesse!”
„’t Was ’n ongeluk!” verdedigde Jaap Roos zijn clubgenoot.
„’t Was met opzet!”
„’t Was vuiligheid!”
„’t Was louter gemeenheid!” riepen de A.F.C.-ers driftig daar tegen
in.
„Da’s niet waar!” schreeuwden de Vitessers.
„’t Is wel waar!”
„’t Is niet waar!”
„’t Is wel waar!”
„Jullie speelt altijd vuil!” schreeuwde Keesje, die woedend was,
omdat zijn beste vriend daar tegen de grond was gegooid, voor de
tweede maal.
„Zeg dat nog eens, als je durft!” riep Piet Laane en hij stond al
in gevechtshouding klaar om zijn tegenpartij te ontvangen.
Kees sprong op en met hem de andere A.F.C.-ers.
Maar toen kwam de dikke mijnheer, die achter Kitty Walden was
gezeten, tussenbeiden.
„Als jullie vechten wilt, moet je dat later maar doen! Niet hier op
de tribune asjeblieft!” zei hij.
„Het was toch vuil!” meende Kees nog eens te moeten op merken.
„Dat kunnen die jongens daar toch niet helpen!” suste de dikke
mijnheer kalmerend.
Opeens trok Henk Walden Kees bij zijn mouw en waarschuwde: „Kijk
es!”
Kees keerde zich om en hij zag, dat ook op het veld een vecht
partij dreigde. Perelaer en Lanenberg stonden met gebalde vuisten
voor Stomp en Koppen. Het was duidelijk, dat ook daar een zeer
oorlogszuchtige stemming heerste. Het ruwe spelen van Koppen luid
de gemoederen van de A.F.C.-ers in hevige beroering gebracht mi de
vrees, dat Eddy niet meer zou kunnen meespelen, deed hun woede tot
het kookpunt stijgen.
„Ze gaan bakkeleien!” riep Huib Delfors met een hoog-rode
kleur.
Doch toen trad Vermaas, de scheidsrechter, tussenbeiden. Hij duwde
Koppen en Perelaer achteruit en dreigde hen van het veld Ie zullen
sturen, als zij zich niet onmiddellijk aan zijn beslissing
onderwierpen.
Dat hielp.
Zij mopperden nog wel wat tegen, maar lieten zich toch door de
anderen wegleiden.
Op dat ogenblik stond Eddy langzaam op; Tom ondersteunde hem. Hij
strompelde wel pijnlijk, maar hij liep tenminste weer.
„Zou je nog verder mee kunnen spelen?” vroeg de scheidsrechter.
„'t Zal wel gaan!” knikte Eddy.
Lanenberg en Van Zanten klopten hem bemoedigend op de schouder en
Keesje Brummer schreeuwde, met zijn beide handen voor zijn
mond:
..Hup Eddy!”
„Hij lacht al weer!” zei Greet van Buuren bemoedigend tot Kitty en
Kitty herademde.
Toen legde Vermaas de bal op de lijn van het beruchte straf
schopgebied, Van Roon ging tus sen de goalpalen staan en Tom
plaatste zich achter het leren monster.
Op hetzelfde ogenblik viel een stilte over heel het veld! Alle ogen
waren op Tom en de bal gericht!
Eén moment van opperste spanning!
Pang!!
Het net achter de goal trilde; de bal zat!
Een donderend „hoera!” weer klonk.
Kees Brummer sprong weer op; hij moest nog even de vijand daar
achter honen.
„Dat hebben jullie d’er nou van, van dat vuile spelen!”
En toen schreeuwde hij opge wonden: „3—0! 3—0! 3—0!”
Het werd nu gewoon, zoals Keesje Brummer voorspeld had: een
slachtpartij! Binnen vier minu ten was er al weer — nu door
Perelaer — een goal gemaakt en even later zorgde Tom Reedijk voor
nummer vijf!
Eddy Loomans was niet zo vlug meer als in het begin, maar hij kon
toch weer meekomen en het was te voorzien, dat hij na de rust weer
geheel de oude zou zijn.
Keesje Brummer was zo enthousiast, dat hij zelfs de meisjes
deelgenoot van zijn vreugde moest maken! En dat was anders niets
voor Kees, die van de meisjes al heel weinig moest hebben.
„’n Fijne middag, wat?” zei hij met schitterende ogen tot Kitty en
Loukie.
Kitty knikte en Loukie lachte.
Een minuut later kon Kees alweer met zijn pet boven zijn hoofd
zwaaien; Tom Reedijk had voor de zesde goal gezorgd!
Met de rust gingen Kees en Henk even naar het kleedhok.
Eddy zat op een hoek van de tafel en Van Zanten was bezig zijn knie
te masseren.
„Hebben ze je erg te pakken gehad?” informeerde Kees.
„’t Gaat nog al!” antwoordde Eddy. „In ’t begin deed het erge pijn,
maar nou niet meer!”
„Jullie speelt reuze, zeg!” zei Kees, in volle bewondering.
„’t Is gewoon ’n inmaakpartij!” verzekerde Henk.
Na de rust ging het de Vitessers al niet veel beter. Alle moed was
er uit en het leek wel, of zij enige klassen minder speelden dan
anders. De A.F.C.-ers daarentegen waren nog nooit zo goed in vorm
geweest en als Van Roon toevallig niet zo stevig had ge speeld en
zo veel ballen had gehouden, zou het goals hebben ge regend! Maar
ook zo was het al welletjes.
De tribune had alle aandacht voor de linkervleugel! Want nu Eddy
weer de oude was, speelde hij met Tom samen een partijtje voetbal,
als ze van het derde nog maar zelden hadden gezien.
En toen zij samen, keurig combinerend, éénmaal door alles heen
renden, en Eddy voor A.F.C. de twaalfde keer de bal in het net
joeg, leek het wel, of er aan de geestdrift van het publiek geen
einde zou komen.
En nog altijd hadden de Vitessers geen enkel punt tegen kunnen
maken. Maar precies op het laatst, geen minuut voor het eind,
>;ing Van Dorsen er met de bal van door en zorgde hij voor de
goal, die de eer van Vitesse tenminste ’n klein beetje redde. Toen
snerpte het fluitje en Kees, Huib Delfors, Hein van Drumpt, Henk
Walden en alle A.F.C.-ers rolden van de banken naar beneden en
icnden het veld op. Zij tilden Eddy en Tom op hun schouders en
droegen hen in triomf — al schreeuwend „12—1! 12—1! 12—1!” naar het
kleedhok.
Zo’n reuze-overwinning had A.F.C. in geen jaren op Vitesse be
haald. En allen waren het er over eens, dat zij dat voornamelijk
aan de nieuwe linkervleugel te danken had.
Kitty, Greet, Loukie en Wies stonden ook op het veld en toen Eddy
Kitty in de gaten kreeg, zwaaide hij met beide handen in de lucht
en riep: „Dag, Kitty!”
Kitty wuifde de overwinnaars met haar kleine zakdoekje toe.
Geheel in de put, somber en terneergeslagen, liepen Piet Laane,
|iiap Roos en de andere Vitessers het veld af. Een lamme middag w
as het voor hen geweest! Het was om te huilen, als je je eigen club
zo in zag maken. En de gouden medaille was hun neus voor bij
gegaan, voor goed!
„Die Katjang is ’n kwaje, zeg!” zei Piet Laane.
„Ik wou, dat ze die vent maar in den Haag hadden gehouden,” bromde
Jaap nijdig.
Zij begrepen beiden, dat de nieuwe jongen hun club nog veel kwaad
zou kunnen doen.
Tom en Eddy hadden zich juist verkleed, toen Pinke, de captain van
het eerste, en Vermeulen, de keeper van A.F.C. binnentraden.
„Wel gefeliciteerd, lui!” riep Pinke.
Vermeulen schudde Van Zanten de hand en zei: „Dat hebben jullie ’m
geleverd, hoor!”
Daarop liep hij op Tom en Eddy af, en klopte hen op de
schouders.
„Jullie speelt voortaan mee in het tweede!”
De twee jongens stonden paf! Zij wisten niet, wat zij hoorden,
konden hun oren nauwelijks geloven.
In het tweede? Zij in het tweede? Zij zouden wel hebben willen
dansen van plezier, maar zij geneerden zich ’n beetje voor al die
andere jongens. Doch hun gezichten straalden!
Eddy voelde niets meer van zijn pijnlijke knie en Tom dacht er
zelfs niet meer aan, dat er op de wereld nog twee Kachelpijpen
bestonden. Hij glunderde van plezier.
Buiten gekomen stonden alle makkers van de klas op hen te
wachten.
Eddy vertelde hun het nieuws.
„Is het waarachtig? In het tweede?” riep Kees. Toen opeens sloeg
hij Eddy en Tom op hun schouder en schreeuwde: „Hoera!”
En in triomf, al zingend:
gingen zij gezamenlijk de stad in.
Tom liep trots en gelukkig tussen hen in.
Wat ’n middag was dat geweest! Twaalf goals en Vitesse maar één! En
Eddy en hij in het tweede! Het kon niet op met de vreugde! Het was
’n zaligheid, ’n droom gelijk. Hij liep, dansend van plezier, en
dacht aan geen Kachelpijp, geen straf en geen narigheid! Het was
alles nu vrolijkheid in de wereld! Hij wist nauwelijks meer, dat
hij — nog geen twee en een half uur geleden — door het raam was
geklommen en uit was geknepen! Hij dacht alleen nog maar aan die
woorden van Vermeulen, die hem als muziek in de oren hadden
geklonken:
„Jullie speelt voortaan mee in het tweede!”
Totdat zij eindelijk gezamenlijk op het Grachtje kwamen, dicht bij
het huis van de heer Van Drunen.
„Zeg, Tom, kijk es!” waarschuwde Thijs en hij keek heel be
nauwdjes.
Op de stoep stond de Kachelpijp met een gezicht als een
oorworm.
„Oeijoeijoei! Daar zal je het hebben!” zuchtte Tom.
De optocht hield gelijk als op een bevel stil.
„Nee, nou kunnen we alleen wel!” zei Tom.
„Willen we je niet verder brengen?” vroeg Kees.
„Nee, hoepel maar op, zeg! Anders wordt het nog erger! Ik zal met
Thijs alleen wel gaan!” antwoordde Tom.
„Nou, kerel, ’t beste! Houd je maar taai!” meende Kees hem tot zijn
bemoediging te moeten zeggen.
Allen sloegen Tom op zijn schouder en wensten hem toe, dat hij zich
maar taai moest houden.
Toen nam Tom afscheid met een „adjuus!” en hij sjokte lang zaam,
met loden schoenen, naast Thijs in de richting van het huis, waar
de gehate heer Van Drunen hem wachtte.
Doch op eens draaide hij zich nog eens om en riep:
„’k Heb er toch geen spijt van, lui! 12—1! Fijn!” en daarop ging
hij zijn gevangenis tegemoet.
Kees en Eddy wuifden hem nog eenmaal na.
„Arme kerel!” zuchtte Eddy. „Daar zal wat voor hem op zitten!”
„Nou ja, maar jullie zit toch maar fijn in het tweede!” lachte
Koes, die onder alle omstandigheden altijd nog wel een lichtpuntje
ontdekte.
De heer Van Drunen was naar binnen gegaan, zodra hij de „bende”
zag.
Tom en Thijs stonden op de stoep en Tom belde aan. Onmiddellijk
werd de deur opengedaan en de Kachelpijp stond met een streng
gezicht voor hen.
„Zo, ben je daar eindelijk?”
Tom antwoordde niet.
„Waar kom je vandaan?”
„Van A.F.C., meneer!”
„Zo, ’t is goed! Ik zal jou leren weglopen, kwajongen!”
Toen pakte hij Tom bij zijn kraag en duwde hem naar binnen.
Voor de kamer stond mevrouw Van Drunen en keek zo zuur als azijn,
toen zij de misdadiger zag binnentreden.
Vijf minuten later zat Tom op een zolderkamertje, geheel boven. De
heer Van Drunen had de sleutel tweemaal omgedraaid en riep aan de
andere kant van de deur:
„Kom er nu nog maar eens uit, als je kan!”
Dat was voor Tom het slot van deze glorierijke voetbalmiddag. Maar
toen hij geheel alleen was, klaarde opeens zijn gezicht op. A.F.C.
had gewonnen met 12—1 door hem, door Toml En hij kwam in het
tweede, met Eddy Loomans!
Nee, Tom had geen spijt, dat hij die middag was uitgeknepen! Was
hij niet onrechtvaardig gestraft en had hij dan moeten thuis
blijven?
In gedachte hoorde hij weer Vermeulen, die tot hem zei: „Jullie
speelt voortaan mee in het tweede!”
Tom’s gezicht straalde! Want daar konden geen honderd Kachelpijpen
iets tegen dóen!